Leerlingondersteuning

Elk kind maakt zijn of haar eigen ontwikkeling door. Deze ontwikkeling volgen wij nauwkeurig.

In het kader van Passend Onderwijs wordt gekeken naar de onderwijsbehoeften van een kind. Soms heeft het extra ondersteuning nodig. Hoe dit wordt bereikt is geformuleerd in een zogenaamd ondersteuningsbeleid. In het Schoolondersteuningsplan staat uitvoerig beschreven wat de school wel en ook wat de school niet kan bieden op het gebied van extra ondersteuning.

De intern begeleider bepaalt samen met de leerkrachten en het ondersteuningsteam welke leerlingen extra aandacht nodig hebben. Hierbij krijgen de cognitieve ontwikkeling, de sociaal-emotionele ontwikkeling en motorische ontwikkeling een gelijkwaardige aandacht. Tijdige signalering en objectieve beoordeling van de ontwikkeling worden daarbij bevorderd door het leerlingvolgsysteem. Samen met de klassenleerkracht bespreekt de intern begeleider welke hulp het kind nodig heeft binnen en/of buiten de klas. Ouders worden op de hoogte gehouden van de onderwijsondersteuning die ingezet wordt.

Leerlingen die voor kortere of langere tijd ondersteuning nodig hebben worden begeleid door interne vakspecialisten zoals de Remedial Teacher. Daarnaast kunnen ook externe partijen om extra ondersteuning worden gevraagd. Hierbij valt te denken aan: de schoolarts, ambulante begeleiders vanuit het speciaal onderwijs, jeugd gezondheidszorg, schoolmaatschappelijk werk e.d.

Verdiepingsonderwijs
Voor kinderen die meer aankunnen is er extra aanbod, zowel in de klas als in de verdiepingsgroep. Voor meer informatie zie ons beleid verdiepingsonderwijs.

Kanjertraining
De school hecht veel waarde aan een gezonde sociaal-emotionele ontwikkeling. Gekozen is voor de methodiek van de Kanjertraining. Enkele uitgangspunten van de Kanjertraining zijn:
1) We zijn te vertrouwen
Als je zorgt dat je te vertrouwen bent dan gaan leerlingen graag met je om. Tevens krijg je van leerkrachten meer vrijheid, want die weten dat het waarschijnlijk toch goed zal aflopen. Dit leidt uiteindelijk tot meer zelfstandigheid.
2) We helpen elkaar
Met behulpzaam zijn wordt enerzijds het praktische helpen bedoeld. Anderzijds wordt er gedoeld op het helpen om anderen zo goed mogelijk tot hun recht te laten komen (bijv. Het niet aanmoedigen van ongewenst gedrag bij anderen).
3) Niemand speelt de baas
Leerlingen zijn ten opzichte van elkaar niet de baas. Dat betekent dat er niet over anderen bepaald wordt. Daaronder valt ook het gebruiken van armen en benen t.o.v. elkaar, het straffen van een medeleerling.
De leerkracht is op school ‘de baas/het gezag’ en de ouders zijn dat thuis.
4) Niemand lacht uit of geeft benzine aan slecht gedrag
Naast het uitlachen van anderen valt hieronder ook het negatief aanmoedigen van andere leerlingen om iets te doen dat niet mag, andermans negatief gedrag verergeren en klikken.
5) Niemand doet zielig
Niemand doet zielig, of niemand blijft zielig. Hiermee wordt niet bedoeld dat kinderen geen pijn of verdriet mogen hebben. Iemand die pijn heeft of verdrietig is, vertoont ander gedrag dan iemand die zielig ‘doet’. Dit uit zich vaak in plotseling heel opzichtig afzonderen, soms overdreven boos, anderen uitlokken om naar hun toe te komen en toe te geven, klikken/ overdreven focussen op (gedrag van) anderen, of voor elk wissewasje naar een leerkracht gaan. De bedoeling is dat leerlingen in hun kracht staan en met elkaar leren praten als iets hen niet lekker zit. Uiteraard zijn leerkrachten er om te helpen als kinderen er niet uit komen. Leerlingen moeten het dan wel wíllen oplossen.

Pesten kunnen we met deze methodiek zoveel mogelijk voorkomen. Doet het zich toch voor dan hanteren we het pestprotocol.

“Leerkrachten geven het goede voorbeeld. Elke opvoeding is immers zelfopvoeding.”

Rudolf Steinerschool Rotterdam-Prinsenland